relaties wordt gekeken naar de verhuisstromen tussen de stad en de overige gemeenten in de omgeving. Voor de economische relaties wordt gekeken naar de pendelstroom van de overige gemeenten naar de stad. Het grote voordeel van een dergelijke benadering ten opzichte van het criterium van ‘fysiek grenzen’ is dat op die manier ook effecten in gemeenten kunnen worden gesignaleerd die verder weg liggen, maar waar wel substantiële relaties mee bestaan. In de bijlage is de gehanteerde regio-indeling weergegeven. In Figuur 1 is te zien hoe deze gebiedsindeling werkt. Als voorbeeld zijn hier de drie typen zoekgebied rond de Arnhemse aandachtswijk Klarendal weergegeven. Te zien is dat het gebied direct rond Klarendal het aanliggend gebied is. In de volgende straal zijn de Arnhemse buurten buiten Klarendal en het aanliggend gebied als ‘rest van de stad’ gedefinieerd. Een achttal - lichtpaars gekleurde - gemeenten heeſt - op basis van verhuis- en pendelstromen - een relatief sterke band met Arnhem en is hier gedefinieerd als de derde straal, namelijk de ‘rest van de regio’. Uit deze figuur volgt ook dat de andere Arnhemse aandachtswijken Malburgen, Presikhaaf en het Arnhemse Broek geen status aparte hebben in de definitie van de zoekgebieden voor Klarendal. Als er zich waterbedeffecten van Klarendal naar één van deze andere Arnhemse aandachtswijken hebben voortgedaan, zullen deze dus ook gevonden worden. Malburgen en Presikhaaf horen voor Klarendal in het zoekgebied ‘rest van de stad’ en het Arnhemse Broek deels in het aanliggende zoekgebied en deels in de ‘rest van de stad’. Deze methode wordt voor alle veertig aandachtswijken gevolgd. Voor de andere Arnhemse aandachtswijken geldt daarmee dat de zoekgebieden er iets anders uitzien dan voor Klarendal. Het zoekgebied ‘rest van de regio’ is gelijk, maar het aanliggend gebied is voor bijvoorbeeld Malburgen logischerwijs anders dan voor Klarendal. Klarendal valt voor Malburgen bijvoorbeeld in het zoekgebied ‘rest van de stad’. Potentiële ontvangstgebieden Binnen de zoekgebieden zijn niet alle gebieden even relevant voor dit onderzoek. De aandacht wordt vooral gericht op de gebieden met een leefbaarheid tot en met matig positief op de Leefbaarometer. Deze worden in dit onderzoek de potentiële ontvangstgebieden genoemd. Daar zijn twee redenen voor. Allereerst zijn deze gebieden ‘kwetsbaar’ gezien het feit dat concentratie van kansarmen in deze gebieden sterk samenhangt met het optreden van leefbaarheidsproblemen. Daarnaast blijkt dat verhuisstromen vanuit de aandachtswijken vooral op deze gebieden zijn gericht. Dat werd getoond in de nulmeting van dit onderzoek, maar blijkt ook voor de periode 2008-2010 op te gaan. Figuur 2 Percentage vestigers (2008 en 2009) vanuit de aandachtswijken (opgesplitst naar inkomensgroep) en overig Nederland in gebieden met verschillende leefbaarheidsscores (2008) in % 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 0 Zeer negatief Negatief Matig Matig positief Positief Leefbaarheid 2008 Zeer en uiterst positief uit overig Nederland uit de 40 aandachtswijken: 30% hoogste inkomens middeninkomens 30% laagste inkomens *Bron: Cendris 2008 en 2009, WoON 2009 en Leefbaarometer 2008 Hoofdstuk 2 Opzet van het onderzoek 15 Percentage vestigers Pagina 16
Pagina 18Scoor meer met een webwinkel in uw sportbladen. Velen gingen u voor en publiceerden uitgaven online.
Waterbedeffecten van het wijkenbeleid - 2008-2010 (eerste herhalingsmeting) Lees publicatie 2Home