van die verplaatsing - in een (of meerdere) van de wijken waar de bewoners en/of veiligheidsproblemen zich naar verplaatsen. Het vaststellen van deze causale relaties is niet eenvoudig. Allereerst is het problematisch om de verplaatsing van kansarme bewoners vanuit de aandachtswijken naar andere gebieden scherp en integraal in beeld te krijgen. Geregeld onttrekken verhuizingen zich namelijk aan administraties. Ook is in veel bronnen niet duidelijk wat de kenmerken van verhuizende huishoudens zijn. Verder zijn de gegevens vaak niet actueel (genoeg). Maar daarnaast is het ook lastig om eventuele verplaatsingen causaal te verbinden aan het beleid. Als iemand verhuist uit een wijk die wordt aangepakt, wil dat nog niet zeggen dat die verhuizing het gevolg is van beleid. Het is best mogelijk dat de betreffende persoon anders ook zou zijn verhuisd. Voor de verplaatsing van veiligheidsproblemen zijn de complicaties vergelijkbaar. Het aantonen van waterbedeffecten kan dan ook moeilijk anders – en zeker binnen het tijdsbestek dat voor dit onderzoek is ingeruimd - dan via ‘circumstantial evidence’. Dat is ook de benadering die wordt gevolgd. Er worden verschillende indicaties gezocht voor verplaatsing van problemen, voor leefbaarheidsontwikkelingen in wijken en voor beleid, alsmede voor de onderlinge relaties. Tezamen maken die indicaties het meer of minder aannemelijk dat er een causale relatie kan worden gelegd (of dat die juist afwezig is) tussen beleid in de aandachtswijk en leefbaarheidsontwikkelingen elders. 2.3 Bronnen 2.3.1 Leefbaarometer Het primaire instrument waarmee de indicaties voor het optreden van waterbedeffecten in beeld worden gebracht is de Leefbaarometer. Dit instrument - dat door RIGO en Atlas voor gemeenten in opdracht van BZK (voorheen VROM)/WWI is ontwikkeld - brengt de leefbaarheid in kaart op basis van een groot aantal omgevingscondities.9 Een meerwaarde van dit instrument ten opzichte van andere monitoren is dat ontwikkelingen in beeld worden gebracht op een laag schaalniveau en integraal voor geheel Nederland. Er wordt dus niet – zoals bijvoorbeeld bij de outcomemonitor van het CBS – alleen op de veertig wijken ingezoomd, maar op heel Nederland. Dat is nodig om het optreden van waterbedeffecten te kunnen onderzoeken. De Leefbaarometer is inmiddels voor een vijſtal peiljaren beschikbaar: 1998, 2002, 2006, 2008 en 2010.10 Omdat de Leefbaarometer is gebaseerd op gegevens op 6PPC-niveau, kan op zeer laag schaalniveau worden bezien hoe de leefbaarheid zich heeſt ontwikkeld in zeer specifieke en ad hoc te definiëren gebieden. Daarmee is het instrument geschikt om gebieden te lokaliseren die mogelijk last hebben gehad van een waterbedeffect. Met de Leefbaarometer kan inzicht worden geboden in de (veranderingen in de) onderliggende dimensies van de leefbaarheid, te weten de woningvoorraad, de publieke ruimte, het voorzieningenniveau, de sociaaleconomische bevolkingssamenstelling, de sociale samenhang en de veiligheidssituatie. Voor dit onderzoek staan de dimensies ‘bevolkingssamenstelling’ en ‘veiligheid’ centraal. Afwijking van de trend De ontwikkeling van (dimensies van) de leefbaarheid in gebieden wordt in dit onderzoek benaderd als afwijking van de regionale trend. De reden daarvoor is dat de ontwikkeling op de Leefbaarometer mede wordt bepaald door macro(-economische) ontwikkelingen11 terwijl het optreden van waterbedeffecten vooral te maken heeſt met lokale (binnen een regio) ontwikkelingen. Doordat er wordt gekeken naar het verschil in ontwikkeling ten opzichte van de gemiddelde ontwikkeling in een regio, kan een gebied in deze analyses een (relatief ) negatieve ontwikkeling doormaken (en daarmee in potentie de gevolgen van een waterbedeffect ondervinden) terwijl dat gebied zich in absolute zin positief ontwikkelt. De ontwikkeling in het gebied is dan echter wel minder positief dan de ontwikkeling in de regio. 2.3.2 Verhuisbewegingen Naast de indicaties die aan de Leefbaarometer worden ontleend, wordt gebruikgemaakt van gegevens over verhuisbewegingen. Integraal (voor alle wijken) worden gegevens gebruikt over verhuisbewegingen van niet-werkende werkzoekenden. Voor vijf van de geselecteerde cases worden gegevens gebruikt van woonruimteverdelingssystemen van corporaties en voor één case van verhuizingen zoals geregistreerd in de Gemeentelijke Basis Administratie. In de nulmeting is gebruikgemaakt van verhuizingen zoals doorgegeven aan TNT-Post (Cendris). Aangezien het niet verplicht is een verhuizing aan TNT-Post door te geven, betreſt dat een selectie van de werkelijke verhuizingen waar mogelijke bepaalde groepen kansarmen in ondervertegenwoordigd zijn. Het voordeel van het gebruik van woonruimteverdelingssystemen is dat het een compleet overzicht geeſt van de verhuizingen van lagere inkomensgroepen in en naar de sociale huursector. Daarmee ontstaat een redelijk volledig beeld van de verhuizingen van dat deel van de bevolking die het waterbedeffect met zich kan ‘meenemen’. De Gemeentelijke Basis Administratie kent dit voordeel niet, aangezien hier geen selectie naar inkomen in kan worden gemaakt. Maar het voordeel ten opzichte van het gebruik van Cendris is dat dit wel een volledig overzicht van alle verhuizingen weergeeſt. 9 Voor een toelichting bij de achtergrond van de Leefbaarometer zie Leidelmeijer, K., G. Marlet e.a., ‘De Leefbaarometer; Leefbaarheid in Nederlandse wijken en buurten gemeten en vergeleken: rapportage instrumentontwikkeling’, RIGO en Atlas voor gemeenten i.o.v. VROM/WWI, 2008. 10 Zie bijvoorbeeld Leidelmeijer, K., G. Marlet e.a., ‘Leefbaarheid in Balans’, RIGO en Atlas voor gemeenten i.o.v. VROM/WWI, 2011. 11 Ministerie van VROM/WWI, ´Leefbaarheid door de tijd’, RIGO en Atlas voor gemeenten i.o.v. VROM/WWI, 2009. Hoofdstuk 2 Opzet van het onderzoek 13 Pagina 14
Pagina 16Scoor meer met een e-commerce shop in uw catalogi. Velen gingen u voor en publiceerden PDF-en online.
Waterbedeffecten van het wijkenbeleid - 2008-2010 (eerste herhalingsmeting) Lees publicatie 2Home