Het onderzoek bestaat – net als de nulmeting voor de periode 2006-2008 - uit twee delen: een generieke analyse voor alle aandachtswijken (in hoofdstuk 3) en een verdiepende analyse voor specifieke wijken (in hoofdstuk 4). Voor alle aandachtswijken wordt onderzocht of er indicaties zijn voor het optreden van waterbedeffecten in de periode 2008-2010 in: • aanliggende buurten; • de rest van de stad; • de rest van de regio. Voor een selectie van aandachtswijken waar dergelijke indicaties voor zijn gevonden, wordt nader verkend in hoeverre de geconstateerde ontwikkelingen in de praktijk worden herkend en of deze samenhangen met het gevoerde beleid in de betreffende gebieden. In dit hoofdstuk wordt de gevolgde onderzoeksopzet nader toegelicht. 2.1 Begripsomschrijving waterbedeffect Definitie De term ‘waterbedeffect’ is op zichzelf neutraal. Ingrepen op een bepaalde plaats kunnen namelijk zowel een positieve als een negatieve impact hebben op een ander gebied. Als bijvoorbeeld in de ene buurt een museum of schouwburg wordt geopend, kunnen ook de omliggende buurten aan aantrekkelijkheid winnen. In overeenstemming met de vraagstelling van dit onderzoek wordt vooral ingegaan op de negatieve verplaatsingseffecten van de wijkaanpak. Een waterbedeffect wordt in dit onderzoek dan ook gedefinieerd als: “de situatie dat een maatregel die tot doel heeſt de leefbaarheid in één van de veertig wijken te verbeteren, leidt tot de onbedoelde verslechtering van de leefbaarheid in één of meerdere andere gebieden.” In de generieke analyses wordt gekeken of er een systematisch waterbedeffect van de wijkaanpak is. Met een systematisch waterbedeffect wordt dan bedoeld dat een waterbedeffect een algemeen, grootschalig en wijdverbreid fenomeen is. In de casusanalyse wordt voor een beperkt aantal specifieke gebieden en meer in verdiepende zin gezocht naar (de achtergronden van) ontwikkelingen die zich er hebben voorgedaan. 2.1.1 Onderliggende mechanismen Het waterbedeffect dat centraal staat in deze studie kan door twee soorten ontwikkelingen worden veroorzaakt. Allereerst kunnen (kansarme) bewoners verhuizen van de ene naar de andere wijk, bijvoorbeeld als gevolg van de sloop van hun woning. Als deze bewoners zich vervolgens in een sterke concentratie ergens vestigen, kunnen ze de leefbaarheidsproblemen ‘meenemen’ naar hun nieuwe wijk. Ten tweede kunnen veiligheidsproblemen zich van de ene naar de andere wijk verplaatsen, bijvoorbeeld als gevolg van extra politie-inzet of toezicht. Verhuizingen van bewoners Verhuizingen van bewoners van de ene naar de andere wijk zijn op zichzelf niet voldoende voor een waterbedeffect. Als bijvoorbeeld, door de sloop van woningen, bewoners gedwongen moeten verhuizen hoeſt dat niet per definitie een verslechtering van de leefbaarheid in de buurten waar ze terechtkomen met zich mee te 12 brengen. Dat is alleen het geval als de verplaatsing van bewoners ook samenhangt met de verplaatsing van problemen. Indicaties voor verplaatsing van problemen ontstaan als de veiligheid in de wijk van vestiging verslechtert, als de overlast toeneemt en/of als er een concentratie van kansarme huishoudens in het vestigingsgebied ontstaat. Er is inmiddels enige empirische ondersteuning voor het idee dat een concentratie van kansarme huishoudens in een gebied samenhangt met het bestaan van leefbaarheidsproblemen. Zo zijn er vrij scherpe drempelwaarden gevonden in de relatie tussen het aandeel kansarme huishoudens in een buurt en de mate waarin dit leidt tot negatieve oordelen over de leefbaarheid van de bewoners in dat gebied. Onder de drempelwaarden is er geen relatie maar als het aandeel werklozen of het aandeel niet-westerse allochtonen boven de drempelwaarde komt, is er wel een (sterke) negatieve samenhang.8 De verhuizingen van kansarme bewoners uit de aandachtswijk hoeven niet in alle gevallen zichtbaar te worden in een verbetering van de leefbaarheid in de aandachtswijk zelf. Zo kan het aandeel kansarmen in een wijk gelijk blijven als er nog geen instroom van meer kansrijke huishoudens plaatsvindt. Ook kunnen de ingrepen zelf – zoals sloop – die leiden tot de verplaatsing, negatieve effecten met zich meebrengen die de leefbaarheid (al dan niet tijdelijk) negatief beïnvloeden. Leegstand, prijsdalingen en verloedering van de woonomgeving zijn bij dergelijke operaties immers een reëel risico. Voor indicaties over het optreden van een waterbedeffect is een negatieve ontwikkeling in (delen van) de omgeving dus relevanter dan een positieve ontwikkeling van de aandachtswijk zelf. Veiligheid Waar de verhuizingen van bewoners min of meer communicerende vaten zijn – mensen die vertrekken moeten ook weer ergens anders naartoe – is dat voor veiligheidsproblemen niet noodzakelijk het geval. Immers, als ergens veiligheidsproblemen worden aangepakt, kan dat doorwerken in een aanpak die voor de gehele stad effectief is. Maar het is ook wel degelijk mogelijk dat de aanpak in een buurt leidt tot verplaatsing van het probleem naar een andere buurt. Hierbij mag worden verwacht dat er dan zowel een positieve ontwikkeling in de aandachtswijk is als een negatieve in (delen) van de omgeving. 2.2 Meten van een waterbedeffect Het uitgangspunt in deze studie is dat er alleen sprake kan zijn van een waterbedeffect als er: • een verplaatsing is - ten gevolge van beleid - van kansarme bewoners en/of veiligheidsproblemen van de aandachtswijk naar een (of meerdere) andere wijk(en); • een ongunstige ontwikkeling van de leefbaarheid is – ten gevolge 8 VROM, ‘Kwaliteit van buurt en straat: tussen feit en fictie’, RIGO i.o.v. VROM/WWI, Den Haag, 2009. BZK/WWI, ‘Omslagpunten in de ontwikkeling van wijken; leefbaarheid en selectieve migratie’, RIGO en Atlas voor gemeenten i.o.v. BZK/WWI, Den Haag, 2011. Waterbedeffecten van het wijkenbeleid Waterbedeffecten van het wijkenbeleid Pagina 13

Pagina 15

Scoor meer met een online winkel in uw spaarprogramma. Velen gingen u voor en publiceerden onderwijs magazines online.

Waterbedeffecten van het wijkenbeleid - 2008-2010 (eerste herhalingsmeting) Lees publicatie 2Home


You need flash player to view this online publication